‘De belangrijkste Nederlandstalige schrijvers tonen altijd een historisch besef in hun werk’, schreef Alfred Birney in 2016 over Adriaan van Dis, ter ere van diens 70ste verjaardag. Op 16 december wordt Van Dis 75. Een mooie aanleiding om dit artikel nog eens lezen.
Tekst: Alfred Birney, ‘Zo’n verjaardagscadeau verdient Adriaan van Dis onderhand wel, vindt u niet?’, 2016.
Alfred Birney bekijkt het manuscript van De rat van Arras van Adriaan van Dis. In die novelle heeft de schrijver een rat losgelaten, die al dertig jaar knaagt aan de onwil van Nederland de minder fraaie hoofdstukken van onze koloniale geschiedenis te openbaren.
Adriaan van Dis’ debuut, de novelle Nathan Sid, verscheen in het Chinese jaar van de Rat (1984) en heeft een stiefzusje: de novelle De rat van Arras (1986). Waarom zij niet in de verzamelbundel De Indische boeken (2002) is opgenomen, is mij een raadsel. Misschien wilde de schrijver het zelf niet, of zijn uitgever niet, of er was gedoe met copyrights. De novelle werd namelijk geschreven in opdracht van De Bijenkorf bv, ter gelegenheid van ‘De literaire boekenmaand’ in maart 1986. Literatuur was toen zeer modieus en het deftige warenhuis Bijenkorf liftte mee.
Van Dis bereikt op 16 december 2016 de leeftijd van zeventig jaar. Zijn novelle De rat van Arras wordt dertig en werpt een lichtspoor vooruit naar een roman als Ik kom terug (2014). Lezers schijnen lang te hebben gewacht op de ‘onzichtbare moeder’ in Van Dis’ werk. Maar ze was er altijd al, onder meer verhuld in deze lichtvoetige, briljante novelle, die in drie versies bij het Literatuurmuseum ligt.
Als werkschema dient een klein kaartje. Van Dis mikt op vier handgeschreven pagina’s per dag. Hij begint op de 25e dag van een maand en eindigt op de 31e. Af!! staat er jubelend bij, al heeft hij nog geen oplossing voor het slot bedacht. Hij schrijft op folioformaat en moet de tekst terugbrengen naar veertig bladzijden, het gaat immers om een opdracht. Dat kost hem tien dagen. Door het schrappen verdwijnen interessante autobiografische en astrologische passages. Zoals het aspect van de planeet Mars in de horoscoop van het zoontje Arthur van mevrouw La Tour. Mars staat in het vierde huis en dat duidt op onrust thuis, sterke onafhankelijkheidszin en een vroege breuk met de ouders. En inderdaad: zoontje Arthur gaat in een Japans interneringskamp op rattenjacht om te kunnen eten, en zal bezwijken aan de beet van een rat. Hij had een slecht geaspecteerde Neptunus in het zevende huis, wat duidt op ‘zich oplossen’. Dit astrologische stuk werd, wellicht als te technisch bevonden, geschrapt. Maar de betekenis ervan komt nauwkeurig terug:
Een onschuldig wondje aan zijn vinger, maar zijn arm werd rood, zijn gewrichten zwollen op. Geen medicijnen, geen vademecum, hij mocht niet naar de ziekenbarak. Dagen heeft hij in mijn armen geijld. Hij rilde zo de hemel in.
In de eerste, handgeschreven versie staat duidelijk een met een verticale lijn afgetekende astrologische duiding, die van een astroloog afkomstig moét zijn. Van Dis heeft waarschijnlijk over een horoscoop beschikt van iemand die hij goed kende. Verderop in het verhaal komt ook de numerologie aan de orde:
‘Hier tjo-tjokt het.’ Plotseling kruidt ze haar zinnen met Maleis. ‘In dit huis moet ik vaak geweest zijn. Zouden mijn ouders hier gewoond hebben? Vier plus zeven is elf, Neptunus.’
Een astroloog zou onmiddellijk denken dat de schrijver hier een fout maakt. Neptunus is astrologisch gezien immers de heerser van het twaalfde huis, dat onder het zodiakteken Vissen valt. Mevrouw La Tour doelt in haar warrigheid op het pythagorische getal 11, dat is toegekend aan de zeegod Neptunus en niet astrologisch is. Haar reïncarnatieverhaal van 11 in samenhang met Neptunus klopt dus numerologisch wel, maar astrologisch niet. Neptunus was bovendien nog niet ontdekt in de vijftiende eeuw en is ook geen ‘doktorennummer’, zoals mevrouw La Tour dat noemt. Toch typeert dit haar ten voeten uit. Ze heeft een Nederlands-Indische culturele achtergrond en in het koloniale Nederlands-Indië was nummer 11 nou juist wél een doktersnummer. Berucht was de zogenaamde ‘pil numero 11’: de ultieme pil die een dokter kon gebruiken om een patiënt voorgoed uit zijn lijden te verlossen.
Mevrouw La Tour zoekt houvast in dromen, sterrenwichelarij en getallen, en alles klopt in haar universum. Dat moet ook, anders kan ze niet leven. Wil je deze kloppende verzinsels louter op het conto van Adriaan van Dis schrijven, dan is dit personage bijkans geniaal verzonnen te noemen. Dat wil ik best, maar ook de moeder van Van Dis kan de bron zijn van deze informatie, met aan haar zijde een reïncarnatie-astroloog die er een ratjetoe van maakt.
Tijdens zijn wonderlijke kennismaking met de getroebleerde, wonderlijke mevrouw La Tour denkt de journalist (in de eerste versie Adriaan van Dis, in de tweede Sebastiaan Lepel):
Ik voel me een voyeur, een aasgier die een verhaal ziet in de reïncarnatieavonturen van een excentrieke toverkol. Maar het verhaal loopt uit de hand. Wat wil zij van mij, mij inlijven als verloren zoon? Eén moeder is al erg genoeg. Ik moet hier weg.
Het handschrift van de toen bijna veertigjarige schrijver is een veelkleurig labyrint van snel geschreven zinnen, vol doorhalingen en toevoegingen. Van Dis is geboren onder het teken Boogschutter in het Chinese jaar van de Hond. De Boogschutter is een mythologisch wezen: half paard, half mens. Het paard draaft, met de hond blaffend achter zich aan, hij galoppeert, springt, steigert en maakt pas op de plaats, terwijl de schutter uit alle mogelijke standen en vanuit vele hoeken met zijn brandende pijlen een verhaal in een muur kerft, versierd met accolades, asterisken, gebogen en rechte lijnen. Kortom, graffiti voor literatuurwetenschappers en grafologen.
Uit de tweede, getypte, versie blijkt dat Van Dis geen geweldige typist is. Na enig onderzoek begrijp ik dat hij dyslectisch is. In zijn handschrift viel zijn dyslexie me nauwelijks op; ik had het idee van doen te hebben met een snelle schrijver die het begrip ‘kladje’ nogal letterlijk neemt. Aan de hand van zijn correcties is het interessant om te zien hoe een dyslectische schrijver te werk kan gaan. Voor elke ronde een andere inktkleur bij het zwart van het schrijfmachinelint: groen, rood, blauw en nog eens zwart, potlood inbegrepen. De manuscripten zijn chaotisch, maar dat is geen kenmerk van een dyslecticus, eerder van een creatieve geest in dialoog met zichzelf.
Het verhaal van De rat van Arras is simpel aan de oppervlakte en ingewikkeld in de diepte van diverse historische gebeurtenissen. Een journalist ontmoet bij een hypnotherapeut een intrigerende dame met typisch bevelende koloniale trekjes, die wellicht alleen door ‘Indische lezers’ direct als zodanig worden herkend. Ze vraagt, nee ontbiedt hem bij haar thuis. Ze weet hem zelfs zover te krijgen dat hij als tolk met haar meereist naar Arras, een stadje vol onderaardse gangen op de grens van Frankrijk en de Lage Landen. Er is ooit door Romeinen, Germanen, Britten, Spanjaarden en Fransen dood en verderf gezaaid. Dat krijgt mevrouw La Tour van de pater aldaar te horen. Maar ze zoekt een bewijs voor haar herinneringen aan een vorig leven in Arras.
Tijdens haar Japanse internering op Java is ze in de ziekenboeg met visioenen over een vorig bestaan geplaagd. Als bewijs voor de journalist zwaait ze met haar kampboekje, waarin haar dodenlijst staat, als herinnering aan die tijd. Maar hier in Arras zou ze ooit met vrouwen en kinderen over de keien zijn gejaagd. Ze hadden zich willen verstoppen in de crypt, maar de priester duldde hen niet achter het altaar. De pater kan zeker beamen dat er tijdens de belegering van Arras vanuit de Spaanse Nederlanden enorm gevochten is met de Fransen. Maar nee, in heel Arras is geen kerk met een crypt te vinden. Mevrouw La Tour weigert dat te geloven, gaat op avontuur met de journalist en treft bij de Johannes de Doper-kerk van Arras werklieden aan tijdens hun restauratiewerkzaamheden. Die verbieden het tweetal de toegang.
Bij mevrouw La Tour sluiten fantasieën, angsten en herinneringen allengs een pact tegen haar. Ratten zijn overal: in de verhalen van de pater, in haar herinnering aan de Japanse bezetting en zelfs in het stadswapen van Arras, ofwel de ‘rattenstad’. De journalist wordt ongerust over de geestelijke gesteldheid van de vrouw en brengt haar thuis. Daar moet hij toezien hoe zij met een kampsyndroom in een kliniek wordt opgenomen.
In de getypte versie weet de schrijver inmiddels hoe hij zijn novelle moet eindigen. Het is een nagezonden krantenbericht van de pater uit Arras, waaruit blijkt dat de werklieden in de Johannes de Doper-kerk van Arras tóch een crypt gevonden hebben, uit de tijd waarin mevrouw Maria La Tour daar geleefd zou hebben.
De finale tekst van de novelle lijkt door iemand nauwkeurig te zijn overgetypt. De schrijver heeft weinig werk aan de drukproef, maar toont wel een uiterste nauwgezetheid tijdens deze slotronde, zoals het verbeteren van de astrologische Maan met een hoofdletter.
De belangrijkste Nederlandstalige schrijvers tonen altijd een historisch besef in hun werk. Zonder geschiedenis geen reflectie. Punt. Adriaan van Dis toont in een novelle van vijftig bladzijden verbindingen tussen de Spaanse overheersing van Nederland en de Nederlandse overheersing van Oost- en West-Indië via een kosmopolitische dame, wier dochters uit een afkeer voor Nederland in Florida wonen en die zelf weinig opheeft met de manier waarop Nederland het einde van de eigen koloniale geschiedenis onder het tapijt veegt. De psychiater van mevrouw La Tour vat dit probleem tegenover de journalist bondig samen:
Ze meent dat je in Nederland meer begrip vindt voor een ander leven in de zeventiende eeuw dan voor een verblijf in een Japans interneringskamp. Treurig, vindt u niet?
Mevrouw La Tour heeft ijzerkruid in haar tuin groeien, dat de ratten verjaagt. Maar het overwoekert de geschiedenis van Nederland niet. De vondst van de crypt versluiert het kampsyndroom van de vrouw met het magisch-realistisch motief in het verhaal, maar de schrijver heeft een rat losgelaten die al dertig jaar knaagt aan de onwil van Nederland de minder fraaie hoofdstukken van onze koloniale geschiedenis te openbaren. Het wordt eens tijd dat die rattige bladzijden een permanente verblijfsstatus krijgen op de met ijzerkruid gewapende schoolborden van onze geschiedenisleraren. Zo’n verjaardagscadeau verdient de schrijver onderhand wel, vindt u niet?